DUS GOD HOORT NIET THUIS IN WETENSCHAP

Het hoofdstuk over God (40 pp A4) is eindelijk af. Mensen die niet nadenken en niets weten denken dat ze alles weten en hebben het nergens voor nodig. Ikzelf weet eveneens zo goed als niets maar ik gebruik mijn hoofd wel om te denken, zonder kritiekloos te slikken wat anderen mij proberen wijs te maken. Het hoofdstuk behoort tot het beste van wat ik ooit schreef. Zie hier de slotpagina:

Zoveel is wel duidelijk: Gödel heeft nooit de bedoeling gehad een bewijs te leveren dat God bestaat. In tegenstelling tot zijn vriend Einstein geloofde Gödel (vaag) in een persoonlijke God waar Einstein een mengeling van agnosticisme en pantheïsme voorstond. Wat Gödel Dana Scott wilde verduidelijken was dat het ontologisch argument van Anselmus in termen van hogere logica, van tweede en derde orde, kon worden herschreven. Daarbij kan niet worden ontkend dat Axioma 3 en Axioma 5 logisch onjuist zijn geformuleerd en dat Gödel ze onbewezen als waar aanvaardt. De logisch correcte schrijfwijze van Axioma 3 zou moeten zijn “De eigenschap goddelijk te zijn is positief op voorwaarde dat ze met voorbeeld kan worden toegelicht (in de zin van exemplified)” in plaats van “De eigenschap goddelijk te zijn is positief”. Analoog is de logisch juiste schrijfwijze van Axioma 5 “Noodzakelijk bestaan is positief op voorwaarde dat dit met voorbeeld kan worden toegelicht” in plaats van “Noodzakelijk bestaan is positief”. Vermis Gödel zijn lezer dwingt Axioma 3 en Axioma 5 onvoorwaardelijk te aanvaarden kan de juiste conclusie onmogelijk anders zijn dan dat men het goddelijke onvoorwaardelijk moet aanvaarden.

Maar er is meer aan de hand. Logica en wiskunde zijn – in de geest van wat Bertrand Russell daarover zei – verzamelingen van analytische uitspraken die niets zeggen over de werkelijkheid. Ze lenen zich uitstekend om in precieze termen uitspraken over de (observeerbare) werkelijkheid te doen. Maar wat gebeurt er men als men die betrouwbare taal, die logica en wiskunde zijn, gaat gebruiken om uitspraken te doen over alle mogelijke werelden (ook de niet-observeerbare)? Stel dat iemand mij als econometrist vraagt of het mogelijk is dat er een land bestaat waar de vraag naar sigaretten ongewijzigd blijft als men er de accijnzen op sigaretten zou verdubbelen? Zolang men mij niet kan zeggen om welk land het gaat kan ik met mijn hele wiskundige bagage niets doen om het koopgedrag (in casu de perfecte prijsinelasticiteit van de vraag) te beschrijven. Stel dat men mij zegt dat het land in kwestie de Islamitische Staat is (een virtuele staat die door geen enkel land ter wereld wordt erkend), dan nog kan ik er met wiskunde niets doen omdat sigaretten er geen prijs hebben (omdat de sharia het roken van sigaretten verbiedt). Eigenlijk kan men de logica – geen enkele logica – gebruiken om noodzakelijk juiste uitspraken te doen over een niet-observeerbare werkelijkheid. Men zal in het beste geval niet verder komen dan tot contingente uitspraken die mogelijk waar zijn maar even mogelijk onwaar. Uitspraken over alle mogelijke werelden kunnen nooit betrouwbaar zijn als men daar ook niet-observeerbare werelden mee bedoelt. De overgang van contingente uitspraken over de virtuele wereld naar noodzakelijk ware uitspraken over de werkelijke observeerbare wereld is in feite ontoelaatbaar. Ze wordt enkel mogelijk gemaakt door in de S5 logica het axioma “◊□p → □p” te introduceren, een onbewijsbaar axioma dat men maar onvoorwaardelijk zou moeten aanvaarden. Eigenlijk misbruiken alle ontwerpers van ontologische argumenten de logica om uitspraken te doen over feiten waarover men niet spreken kan [in de geest van propositie 7 uit de Tractatus van Wittgenstein, 1921: 150-151]. 

Besluit
Geen van de gevoerde argumenten voor het bestaan van God overtuigt; noch het kosmologisch argument, noch het moreel argument, noch het teleologisch argument, noch het ontologisch argument. Dat blijkt duidelijk uit bovenstaande analyse van elk van die argumenten. God behoort niet tot de werkelijke wereld. Natuurlijk bestaat God. Maar dan enkel in de virtuele wereld in de hoofden van miljarden gelovigen. God is een metafysisch begrip dat in de wetenschappelijke wereld niet thuishoort. Het introduceren van God in de wetenschappelijke wereld vloekt met Occam’ scheermes: Entia non multiplicanda sunt praeter necessitatum (men moet niet meer begrippen invoeren dan de noodzakelijke). In de werkelijke wereld is er geen ruimte voor een metafysische entiteit waarmee begrippen als “tijdloos” en “oneindig” worden verbonden. Niets in de werkelijke wereld bestond al vóór de tijd (dus ook het universum) bestond; ook niets is er oneindig omdat de grootst waarneembare entiteit in de werkelijke wereld – en dat is het universum – zelf eindig is. God is een buitennatuurlijke entiteit – een metafysisch begrip – waarvoor er binnen de werkelijke wereld en binnen de wetenschap die haar beschrijft geen plaats is. Daarmee wil niet gezegd zijn dat de metafysica zinloos is zoals de vertegenwoordigers van de Wiener Kreis destijds beweerden. Spiritualiteit (bijvoorbeeld zenmeditatie) en mystiek zijn niet zinloos. Daarover schreef één van de grootste Europese filosofen, Leo Apostel (1998) – zelf atheïst – een merkwaardig boek dat pas drie jaar na zijn dood werd gepubliceerd.

Een reactie posten

0 Reacties