DE DRIE REUZEN VAN DE BENDE VAN NIJVEL

Mijn parlementair mandaat zat er bijna op toen in het najaar van 1995 een man die zich uitgaf voor Felix Przedborski mij opbelde dat hij mij onder vier ogen wilde spreken. Ik kende de man slechts uit een paar kwaliteitskranten. Over hem had ik in 1993 al een keer een korte persconferentie gegeven. Voorts had ik hem in mijn boek over de moord op André Cools (ook van 1993) vermeld. Alvorens in te gaan op een ontmoeting belde ik Walter De Bock van De Morgen op met de vraag wat meer hij over de genaamde F.P. wist. Walter waarschuwde mij dat het een gevaarlijk man was die het van wapen- en drugshandelaar geschopt had tot een gerespecteerd (?) diplomaat met een Belgisch en Costa-Ricaans paspoort (1), maar dat hij oorspronkelijk een Poolse Jood was die kind aan huis was bij onder meer Menachem Begin (toen Israëlitisch minister), Jean Gol (PRL), André Cools (PS), Konrad Adenauer (die hem uit de gevangenis loskreeg na een dubieuze nucleaire deal), Willy Claes, het Belgisch Koningshuis (vooral Albert & Alexander) enzovoort. Walter verwees mij naar een artikelenreeks die hij van 5 tot 7 juli van hetzelfde jaar in het dagblad De Morgen had gepubliceerd (2).

Een onderhoud onder vier ogen werd het niet, wel onder acht ogen, vermits hij een kleine week later mijn kantoor in de Wetstraat binnenviel met twee kleerkasten van body guards. Geen van de twee wisselde ook maar het geringste woord, maar één van de twee liet opvallend in zijn onopvallendheid zien dat hij een holster aan zijn broeksriem had hangen. Dat ze daarmee (gewapend!) het Huis van Afgevaardigden waren binnengeraakt moet ongetwijfeld te maken hebben gehad met zijn eindeloos netwerk aan persoonlijke relaties.

Of hij zich uitgaf voor Przedborski of voor diens gezant weet ik 22 jaar later niet meer. Wat ik wel weet is dat de man die me toen in de Wetstraat bezocht niet bepaald leek op de foto die ik jaren later van F.P. kon terugvinden. Mijn bezoeker – die ik verder in dit artikel F.P. zal blijven noemen – schatte ik een eind in de veertig (3). Het was een gedistingeerd heerschap in een duur ogend kostuum, inclusief zwart gilet, een lichtjes kalend heerschap dat zichzelf superieur waande aan iedereen, dat uitermate hautain was: iemand die als hij sprak – in vlekkeloos Frans – niet te stuiten was en dat deed met dezelfde air waarmee een generaal een bende rekruten toesprak. Ik werd door hem overladen met een ellenlange waslijst van namen, zoveel dat ik eerst achter mijn schildersezel ben gekropen om in mijn versuikerde kop eerst enige orde te kunnen scheppen en om mij de voornaamste weer voor de geest te kunnen halen. Aanleiding voor het gesprek was de moord op André Cools en het boek dat ik daarover twee jaar eerder – en veel te vroeg – had geschreven. Uit wat hij zei begreep ik onmiddellijk dat hij beter dan ikzelf wist wat er in het boek, verschenen in beide landstalen, wel stond en wat er niet stond.

Zeer snel bleek dat het gesprek over het Cools-boek maar een voorwendsel te zijn om tot een mondelinge deal te komen. F.P. wist blijkbaar dat ik eind 1994 en begin 1995 drie keer naar New York was gevlogen om achtergrondinformatie te verzamelen voor mijn boek "Belgisch uranium voor Amerikaanse en Russische atoombommen". (De opzoekingen voor het boek hebben nog geduurd tot 2010, en het werd pas in 2011 uitgegeven). Als ik hem alles vertelde wat ik wist over het uranium dat de Kortrijkzaan Edgar Sengier kort voor het uitbreken van de oorlog van Katanga naar een opslagplaats onder een brug in New York had verscheept en waarvan de Société Générale tijdens de oorlog ongeveer tien procent aan de vijand (Duitsland) had geleverd dan was hij bereid mij alles te vertellen wat hij met zekerheid wist over de Bende van Nijvel. Toen de troepen van Stalin Berlijn bevrijdden was maar 63 procent van het in Duitsland teruggevonden Belgisch uranium naar de Sovjet-Unie verscheept, maar 37 procent werd nooit teruggevonden. Hij wilde van mij absoluut weten waar die hoeveelheid uranium, die in 1979 nog werd gesignaleerd in Hongarije, gebleven was (vergeet niet: F.P. handelde in uranium, onder meer met Iran en China, en uranium van de kwaliteit als die van Union Minière en Sengier was nergens ter wereld nog te vinden).

Ik heb hem toen alles verteld wat ik erover wist en blijkbaar volstond dat om daarna zijn deel van de mondelinge deal na te leven.

Wat F.P. vertelde probeer ik als volgt samen te vatten. Hij begon met te zeggen dat de Bende van Nijvel kadert in een multinationaal netwerk van de stay-behind netwerken die in de nasleep van de Koude Oorlog door én de CIA én de NAVO werden opgezet. Bedoeling daarvan was dat het Westen geheime elite-eenheden klaarstoomde tegen een mogelijke invasie door de communisten uit de toenmalige Sovjet-Unie. Leden werden gevonden in extreemrechtse milieu's binnen het leger en de Rijkswacht (het fameuze Gladio-verhaal dus). Op het eind van de jaren 1970 bestond er een tendens om overal een pad te effenen voor een politieke extreemrechtse sterke man. Van die gedachte zou vooral de CIA begin 1980 zijn afgestapt: de klemtoon kwam meer en meer, weldra UITSLUITEND, te liggen op de vorming van anticommunistische geheime stoottroepen. Dat was een proces waarvan zelfs de hoogste politieke kringen volstrekt ONWETEND waren. Al diegenen die nu beweerden dat het onderzoek naar de Bende van Nijvel moedwillig werd afgedekt door de hoogste politieke kringen zaten er volgens F.P. flagrant naast. Beste voorbeeld was dat zowel de veelvuldige ex-premier Wilfried Martens, als de minister van Defensie Guy Coeme, geheel uit de lucht vielen toen ze vernamen dat er ook in België een Gladio-netwerk bestond.

Verhalen als zouden Paul Vanden Boeynants, baron de Bonvoisin of het CEPIC (rechtervleugel van de PSC) er iets mee te maken hadden lachte F.P. doodgewoon weg. Erg geloofwaardig was dit niet. De aanvallen van de Bende waren duidelijk bedoeld om een klimaat van angst te laten ontstaan en angst is het meest probate middel om bij het publiek de roep naar de sterke man te laten ontstaan. Achter die tactiek schuilt duidelijk de signatuur van de CIA. In Midden- en Zuid-Amerika hadden ze eenzelfde werkwijze grondig uitgetest (denk aan Nicaragua, aan Pinochet in Chili, aan Videla in Argentinië).

Dat er ook gerekruteerd werd in milieu's van het grootbanditisme wilde hij zeker niet ontkennen, maar dat was het resultaat van zulke fantasten als gevangenisdirecteur Jean Bultot, rijkswachter Martial Lekeu en vervelende groepjes als WNP en Front de la Jeunesse die zich (door de CIA ongevraagd) in de Bende trachtten te infiltreren Daarbij rammelde F.P. een waslijst van namen af waarvan ik me met zekerheid herinner dat figuren als Dominique Salesse, Claude Nitelet, Philippe de Staerke, Johnny Mottry, Van Esbroeck, Jean-François Buslik werden vernoemd. Patrick Haemers was daar volgens F.P. zeker NIET bij. Ook niet de door zijn vrouw in 1991 vermoorde Claude Delperdange van wie privé detectieve André Rogge ooit beweerde dat hij de Reus van de Bende van Nijvel was. Geen van de door F.P. genoemden werd volgens hem ooit ingezet bij de paramilitaire operaties van de Bende.

De aanslagen zelf waren het werk van rijkswachters, vooral deze die deel uitmaakten van de Diane groep. Ook hier pakte hij uit met een resem namen van wie ik mij op zijn minst die van Christian Amory, Martial Lekeu, Alain Weykamp, Madani Bouhouche (BOB), en Christian Bonkofffski vrij precies herinner. Verrassend was dat hij Robert Beijer (BOB) NIET vermeldde: die was volgens de inlichtingen die hij had, bij geen enkele grote overval 

betrokken. Wel waren er minstens vier gangsters, gerekruteerd uit de milieu's van het grootbanditisme, bij overvallen ingeschakeld maar dan enkel als chauffeur (hij vernoemde Patrick Pilarski) of als reserve (hij had het over Sergio Papadopulos en over "le marin"). Hoe hij al die namen kende weigerde de vermeende Flex Przedborski te zeggen. De authentieke was in elk geval wapenhandelaar en sjacheraar in uranium, dit alles met een blanco strafregister.. Op mijn vraag wie van al die vernoemde namen dan uiteindelijk de reus van de bende was, pakte hij uit met de verrassing dat er drie reuzen waren.

Zo was er de Smalle die F.P. steevast "le Soûlard" noemde, een zuipschuit die duidelijk gefrustreerd was dat ze hem uit de groep Diane hadden gezet. Bij bepaalde aanslagen was hij zo zat dat ze hem dienden te vervangen door een kleerkast van meer dan een dubbele meter. Als concreet voorbeeld citeerde F.P. de overval op de Colruyt waar Sergio Papadopulos (die mankt) de ladderzatte Bonkoffski moest vervangen. En voorts hielden ze nog steeds gelegenheidschauffeur Pilarski achter de hand voor het geval Bonkoffski weer eens te zat was en Papadopulos onbeschikbaar was. Op mijn vraag of het gerecht daarvan op de hoogte was beperkte F.P. zich ertoe dat Veronique Ancia, die het onderzoek leidde in de moord op Cools, goed en wel op de hoogte was gebracht.

Als ik vroeg wie allemaal het onderzoek al minstens tien jaar lang saboteerde of manipuleerde antwoordde F.P. kort en eerder nukkig dat onderzoeken naar al dan niet gewezen rijkswachters werden tegengehouden door de Rijkswacht zelf, door de ondervragende BOB'ers en door de Staatsveiligheid. Voor de rest zorgen insiders voor zoveel moedwillige dwaalpistes dat verdere manipulatie nog nergens voor nodig was: het onderzoek was zo'n kluwen dat het zichzelf kelderde. Als F.P. het over insiders had missprak hij zich heel even, had hij het gedurende een fractie van een seconde over "Nous", maar corrigeerde hij dat onmiddellijk daarna in "Ils"'. Merkwaardig.

Tijdens het weekend volgt nog een Naschrift. In elk geval kenden "Nous" of "Ils" al in 1995 een waslijst van details die de onderzoekers ook nog in de daarop volgende 22 jaar voor het grote publiek geheim hielden.

___________________________
(1) Felix Przedborski woonde met zijn gezin sinds 1978 officieel in Costa-Rica maar had ook verblijfsadressen in Orlando (VS) en in Monaco.
(2) Op 29 december 1995 dienden Felix Przedborski, zijn echtgenote en hun twee zonen klacht in tegen Walter de Bock, Yves Desmet en het dagblad De Morgen waarbij ze in totaal 17 miljoen frank schadevergoeding eisten. Op 5 januari 1999 veroordeelde de 20ste Kamer van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Brussel Walter de Bock tot een schadevergoeding van 500.000 frank.
(3) Felix Przedborski is geboren op 12 december 1930 in Zgierz in Polen en was op het ogenblik van het bezoek in de Wetstraat 65 jaar. De man die ik ontmoette, die zich voor F.P. uitgaf, zag er opmerkelijk jonger uit. Anderzijds had hij het over zijn twee zonen, Daniel die advocaat was en Serge die geneeskunde studeerde. En Daniel P. en Serge P. zijn inderdaad de twee zonen van F.P. Ook had hij het over "mon épouse Hélène" en Felix Przedborski was effectief getrouwd met ene Hélène Krygier. Maar wie die nooit gescheiden was spreekt over zijn echtgenote en voegt daar in één adem haar voornaam aan toe? Was dit niet al te opvallend? Trouwens moet eenieder die het Huis van Afgevaardigden in de Wetstraat bezoekt bij de inkom zijn identiteit opgeven. Die wordt genoteerd in een bijgehouden register. Uit navraag daags na het bezoek van F.P. bleek er die dag rond 14 uur géén Felix Przedborski zich onder die naam te hebben aangemeld.

Een reactie posten

0 Reacties